Bloemschikking 21 maart 2021
De hongerige te eten geven ‘Ik had honger en jullie gaven mij te eten’ Mattheüs 25:35 In de opsomming van Mattheüs is dit het eerste werk van barmhartigheid. Het wordt ook wel de eerste van de lichamelijke werken genoemd en daarmee is al veel gezegd. Wat heb je als mens nodig om in de basale nood van het bestaan, van het zorgen voor je lichaam te kunnen voorzien? Allereerst: dat je te eten hebt en niet omkomt van de honger. Je kunt je zelfs afvragen of het, meer dan een werk van barmhartigheid, niet een plicht is om te zorgen dat ieder mens voldoende te eten en te drinken heeft. In Mattheüs 25 zet Jezus het in ieder geval op scherp: ‘Als je straks terugkijkt: wat heb jij dan voor je naaste gedaan. Heeft hij te eten gekregen of kwam hij om van de honger?’ Door heel de Bijbel heen is dat de grondtoon: een mens heeft recht op eten, op brood. Zelfs je vijand, zo staat in Spreuken. Wie brood heeft kan leven, kan verder de toekomst in kijken. En daarmee denken we, nu we richting Pasen gaan, ook aan het brood dat Jezus deelt. Het was een goede gewoonte in de kerk om het brood van het avondmaal na afloop te delen met de armen. Een gebaar waar beide beelden prachtig samenkomen: brood om te leven, volop te leven! Voedsel is de basis van ons bestaan. We hebben gebeden om een zegen over onze oogst. Nu zien we de zaden ontkiemen. We vieren het begin van een goede oogst. Maar we kunnen alleen echt van dit wonder genieten, als we het samen delen. Zoals Jezus zichzelf aan ons heeft uitgedeeld, zo delen wij wat wij hebben met elkaar. Zoals voedsel de basis is van ons bestaan, zo is het delen van voedsel de basis van onze samenleving. Niet voor niets gedenken wij Jezus bij een maaltijd, die we samen delen. | ||
terug | ||